De dromenvanger

Creatief schrijven
Sprookje

Wat Plum later wil worden!

Heel lang geleden woonde in Wakkerdam achter de wolken een klein dromer die Plum heette. Plum hield van dagdromen en vlinders vangen. Vlinders liet hij meteen vrij want zo was Plum.

 

Plum’s vader was een harde werker. Hij bouwde stevige boomhutten. De Wakkerdammers woonden al jaren in boomhutten. Elke dag klom Plum’s vader in hoge bomen, timmerde en zaagde er op los. 

Plum lag vooral te dagdromen. Soms ving hij toevallig een vlindertje. En liet deze meteen weer vliegen. 

Want zo was Plum.

Plum’s vader hield niet zo van al dat gedroom en geluier. Hij wilde dat Plum nadacht over een belangrijke vraag: ‘Wat wil ik later worden?’. 

Plum’s moeder, een lieve mollige vrouw met aardbeien-rode wangen vond het allemaal zo’n vaart niet lopen. ‘Blijf maar lekker dromen en genieten’, fluisterde zij in Plum’s oor en gaf hem een dikke knuffel. 

Want zo was Plum’s moeder.

Op een dag stootte Plum’s vader zijn hoofd aan een stevige tak en zijn teen tegen een boomwortel. Hij liep rood aan en riep boos naar Plum: ‘Jij gaat onze wijde wereld achter de wolken in en komt pas terug als je weet wat je later wilt worden. Klaar met al dat gedagdroom en geluier.’ 

Tja, zo was Plum’s vader.

Plum sprong op uit zijn diepe gemijmer, pakte een boterhammetje met appeljam en liep ietwat geschrokken en ontdaan het pad af. Waar moest hij naar toe? 

Sloffend liep hij langs twee spelende boselfjes. Ze zagen Plum slenteren en riepen: ‘Waar ga je heen Plum?’ Plum schudde triest het hoofd en snufte: ‘Ik weet niet wat ik wil worden.’

 

 

Boself Twijgje viel met een plof op een rode paddenstoel met witte stippen en trok een denkgezicht. ‘Misschien moet je naar de Wolkenkrabber. Hij is erg lang en ziet daardoor veel. Misschien kan hij je helpen met jouw vraag?’ 

Twijgje wees wippend op de paddenstoel Plum de weg. Plum stapte stevig door. ‘Wie weet ben ik vanavond weer thuis en kan ik in mijn eigen bed slapen.’ 

Plum sliep nou eenmaal graag in zijn eigen bed.

‘Hallo!’ Plum schrok van een zware basstem. ‘Waar ga je heen Plum?’ Kreiger, de stoerste vogel van het land achter de wolken keek op Plum neer. ‘Ik ben op weg naar de Wolkenkrabber om hem te vragen wat ik later wil worden.’ 

Kreiger krabde bedenkelijk met zijn vleugel aan zijn vlieghelm en mompelde: ‘Aha, dat weet je dus niet. Lastige vraag. Nou, spring maar in het zadel op mijn rug. Ik breng je.’

Een paar uur vliegen later minderde Kreiger zijn vaart en landde met een stevige plof bovenop een berg in het gras. Plum sprong van Kreiger’s rug en keek om zich heen. 

‘Kijkerdekijk wie hebben we daar!’ Plum hoorde een heldere stem die van erg hoog kwam. Maar zag niets. Een rollende lach klonk van boven. ‘Hallo hallo wie ben jij? Ik ben de Wolkenkrabber. Lang van lijf en leden maak ik het wolkenleven beter. Ik krabbel de wolken bij kriebels. Heb jij wel eens jeuk gehad zonder armen en handen?’ 

Plum dacht even na en schudde nee. ‘Ik ben Plum’. De Wolkenkrabber zuchtte: ‘Tja … Wie is Plum? Wat doet Plum, waar gaat Plum heen en wat wil Plum later zijn?’

Plum zag ver boven hem een vriendelijk gezicht, daarboven een hoge hoed en zuchtte: ‘Ik weet het niet. Dat is het nou net. Mijn vader wil dat ik weet wat ik later wil worden. Hij is boos. Omdat ik zoveel dagdroom en luier.’ 

De Wolkenkrabber fronste zijn wenkbrauwen: ‘Ik kan je maar een klein beetje helpen. Je krijgt een hint van mij en kunt daarna het beste op zoek gaan naar de Pientere Paljas. Hij helpt je vast verder.’

Plum zuchtte. Hij miste het dagdromen en vlinders vangen erg. 

Zo was Plum.

De Wolkenkrabber krabbelde wat aan een wolk een haalde er een spiegel uit. Deze was zo rond als een cirkel. Plum hield van rond. Plum hield van de zon en vooral van dagdromen en vlinders vangen in de zon. En de zon is rond. 

Plum keek in de spiegel en zei: ‘Ik ben Plum. Klein, luier en suf veel, vang vlinders en houd van de zon.

Rommeldebom. Er klonk een donderslag bij heldere hemel. Plum keek verbaasd rond. Wat was dat? Rond het hoofd van de Wolkenkrabber hingen witte wolken. Geen zwarte onweerswolken. 

Plum keek naar de spiegel in zijn hand en zag dat deze was veranderd in een vangnet. Hij begreep er niets van. De Wolkenkrabber boog voorover en fluisterde in Plum’s oor: ‘Neem het vangnet mee. En volg je hart. Vergeet dat niet. Dan komt het vast goed!’

Plum draaide zich om en botste tegen Kreiger aan. Kreiger snavelde: ‘Weet je het al?’ ‘Nog niet, maar ik weet wel wie ik ben. Ik heb in de spiegel gekeken. Ik ben Plum, klein, luier en dagdroom graag, ben goed in vlinders vangen. 

Ik moet nu naar de Pientere Paljas.’

 

Kreiger haalde zijn vleugels op. ‘Nou dat is dan maar wat. Spring maar bovenop. We gaan. Ik breng je wel.’ 

Blij sprong Plum op de rug van Kreiger. Hij hield zich stevig vast aan Kreiger’s nek. Even sloot hij zijn ogen. Hij miste het dagdromen en vlinders vangen. Maar hij had nu wel een mooi vangnet. Wat hij daar allemaal mee kon vangen! 

Plum opende zijn ogen en glimlachte breed.

Kreiger landde voorzichtig in een weiland met bloemen. Plum hield het vangnet stevig vast en gleed van de rug van Kreiger. 

‘Heb je wel eens een koe een haas zien vangen?’ Grinnikte iemand in Plum’s oor. ‘Wat?’ Plum keek geschrokken opzij in de vrolijke ogen van de Pientere Paljas. ‘Ja, een koe een haas zien vangen is een kunde’, sprak de Pienter Paljas plechtig. 

‘Wat kan jij? Ik kan grappen en grollen maken. Slimme grappen. Ik maak anderen aan het lachen of neem ze in het ootje.’

Plum keek vragend naar de Pientere Paljas. ‘Wat is een ootje?’ De Pientere Paljas rolde door het gras van het lachen. ‘Een kringetje, we maken een kringetje van jongens en van meisjes.’ De Pientere Paljas danste in het rond. ‘Maar ik houd ze ook graag voor het lapje?’ 

Grijnzend keek de Pientere Paljas Plum aan. ‘Wat voor een lapje?’ Plum begreep niets van de Pientere Paljas.

De Pientere Paljas stond op. ‘Alle gekheid op een stokje… Wat kan jij eigenlijk?’ Met een diepe frons tussen zijn ogen keek Plum de Pientere Paljas aan. ‘Ik weet niet wat ik kan. Mijn vader noemt mij een nietsnut, een dagdromer.’ 

De Pientere Paljas keek Plum aan en riep: ‘Je gaat een kunstje doen met de Losbol! Kijken of je de Losbol drie keer kunt laten stuiteren op je hoofd. Misschien schudt jouw hoofdje zo stevig dat je het antwoord weet!’

‘Ach ja, waarom niet?’ mompelde Plum en stuiterde de Losbol met gemak drie keer op zijn hoofd. Hij wilde dit nog een keer doen, maar de Losbol was opeens verdwenen. Wel voelde zijn hoofd heerlijk warm. 

Opeens zag Plum een vlinder en kon het niet laten deze te vangen met zijn nieuwe vangnet. ‘Mmmm, wel handig.’ Plum liet de vlinder weer vrij. 

Want zo was Plum. 

Hij keek om zich heen maar de Pientere Paljas was verdwenen.

Sloffend liep Plum terug naar de plek waar hij van de rug van Kreiger was gesprongen. Kreiger stond trouw op hem te wachten. ‘En? Weet je al wat je wilt worden?’ Plum schudde zijn warme hoofd: ‘Ik ben Plum, klein, dagdromer, kan goed vangen en heb warme oren.’ 

Kreiger wees naar Plum’s hoofd. ‘Geen wonder, je hebt een prachtige slaapmuts op!’ Plum voelde aan zijn hoofd en knikte nadenkend. ‘Ja dat past wel bij een dromer. De Losbol is veranderd in een warme slaapmuts.’

‘En nu?’ De Kreiger keek Plum afwachtend aan. Plum haalde zijn schouders op en sprong op de rug van Kreiger. ‘Volg mijn hart maar!’ Kreiger klapwiekte. ‘We gaan naar de blauwe Magiër. Die heeft het antwoord op alle vragen.’


De blauwe Magiër zat zoals gewoonlijk wat heen en weer te toveren met zijn rug tegen een boom. Plum vertelde hem zijn vraag en hij antwoordde vriendelijk: ‘Doe je ogen eens dicht, kijk naar binnen in je hart en vraag aan jezelf wat je wilt.’ 

Plum mompelde zijn grote vraag. Ondertussen zwaaide de blauwe Magiër met zijn toverstaf boven Plum’s slaapmuts. Het zag er best interessant uit.

Plum krabde aan zijn neus. ‘Ik wil dat dromen bewaard blijven. Als mensen en dieren dromen vergeten ze ze veel te snel. En dromen zijn vaak zo mooi. Ik kan goed vangen met mijn vangnet. 

Als ik ’s nacht de dromen ga vangen heb ik warme oren door mijn nieuwe slaapmuts. Dat zou ik willen, prettige dromen vangen en ze terug sturen naar de mensen. Vooral als ze verdrietig zijn. 

Ik volg mijn hart, weet wie ik ben en wat ik kan. Ik ben een echte dromenvanger. Ik wil de mens blij maken.’ 

Want zo was Plum.

De magiër was zo onder de indruk dat hij zijn toverstaf aan Plum gaf. ‘Prachtig. Met mijn toverstaf kun je de dromen terugsturen naar de dromers, dag en nacht. Vang ze in je net en tover ze terug in de hoofden van de mensen. Maak de mensen blij! 

Want zo ben jij.’

Plum bedankte hem en vloog op de rug van Kreiger terug naar zijn boomhut. Zijn ouders waren erg onder de indruk van zijn verhaal. Plum’s moeder knuffelde hem en zijn vader was niet langer meer boos. 

Plum volgde zijn hart en wist wat hij wilde zijn.

Om het droomverhaaltje uit te blazen:

Ze leefden nog lang en gelukkig in Wakkerdam ver achter de wolken.