Max

Max

Max was de personal trainer van mijn buren en als thuiswerker kwam ik hem regelmatig bij de voordeur tegen. Op vaste tijden zette Max mijn buren aan tot het wandelen van zijn geliefde rondje in een tempo waar zijn naamgenoot in de F1 bleek van zou worden.

Hij nam zijn taak serieus. Veel serieuzer dan de buurvrouw of –man. Het gebeurde vaak dat een van de twee bleef hangen om een praatje te maken. Max niet. Max was gedreven en had een straf tempo. Zo stond hij daardoor ook regelmatig een kwartier eerder bij de voordeur dan de buurman/-vrouw.

Stond Max bij de voordeur dan wilde hij naar binnen en het liefst meteen. Ongeduldig jankend liet hij horen dat hij er niet van gediend was nog langer te wachten. De mand roept, de brokjes en het bakje met schoon water. De eiwitten moeten aangevuld na het actief bewegen, de dorst gelest.

Vaak trok ik als buuf maar even belletje, omdat de thuisgebleven buur niet door had dat Max haast had.  “Ach ja, Max hé”, zei ik dan verontschuldigend. Een jankende Max bracht de hele buurt in beweging. Max heeft haast. De tijd dringt.

En de tijd gaat. Jaar in, jaar uit. Max kreeg stramme pootjes. De trap naar de voordeur holde hij niet meer zo soepel op als eerder. Mij begroeten ging met een robotachtig heen en weer zwaaien van zijn staart. Sam, dé kat uit de buurt, liet hij steeds vaker met rust.

Max zag niet zo veel meer door de staar. Ouder worden is hard, ook voor een personal trainer op vier pootjes.

Regelmatig stond de buurman hard naar Max te roepen. Hij hoorde het niet meer zo goed en stond wat verdwaasd aan een boom te snuffelen. Als eerste bij de voordeur was hij allang niet meer.

Maar Max was taai. Taaier dan goed voor hem was. Een aantal keren was het de vraag of hij het zou halen. Maar Max was Max.  De trap op ging nog, de trap af niet meer. Hij moest getild.

De hele buurt hield de adem in als hij weer, doof en blind, het woonerf overstak. Hij wilde zijn straffe tempo handhaven, maar ook de buren werden een jaartje ouder. De kleine viervoeter steeds onrustiger.

“We gaan toch maar weer naar Ommen, kamperen, hij vindt het zo heerlijk daar.” De buurvrouw knikt richting het oude hondje met nog steeds hetzelfde eigenwijze snuitje. “Het kan weleens zijn laatste keer zijn.”

En dat was helaas waar. Max had er opeens geen zin meer in. Machteloos sloften de buren naar de dierenarts. Een spuitje voor Max. Eindelijk rust. De hele buurt in verdrietige vertwijfeling achterlatend.

Af en toe denk ik nog dat hij voorbij schiet. Langs mijn benen, als een schim. Wie het eerste bij de deur is. Soms is het een windvlaag. Soms is het mijn verbeelding. Meestal groet ik hem zachtjes en zeg: “Als het weer te lang duurt, geef maar een seintje, dan bel ik voor je aan.”

Een klein wit staartje kwispelt even. Dan is hij weg.

Max is niet meer.